Een reis naar Israël is uiteraard niet compleet zonder een bezoek aan de bezette gebieden van Palestina. Ik had met alle plezier die hele week op m’n luie reet gezeten bier drinkend, kebab happend, in de zon en een beetje geilen op het lokale zwaarbewapende vrouwelijk schoon. Maar het had uiteraard een vertekend beeld gegeven van een verdeeld land, z’n verschillen en z’n kebabmogelijkheden.
Dus besloot ik om naar Ramallah, de de facto hoofdstad van de Palestina aan de Westelijke Jordaanoever, te verkassen.
Een van de grootste kwellingen bij het op pad zijn door Mongolistan is het vernederende tafereel waarbij je IQ en vocabulaire dermate moet afslachten om met een volwassen persoon te kunnen communiceren. Dit alles via een achterlijk Engels babybrabbeltje wat hooguit uit 10 woorden bestaat en met wat geluk 20. Zeker als die kwelling meer dan 2 minuten duurt met iemand, die ervan overtuigd is dat hij emeritus hoogleraar Engels is aan de lokale kleuterschool.
In dit verhaal heet deze kwelgeest Mahmoud.
Mahmoud was een Palestijn uit Nazareth, van ik schat, laat in de 50. Z’n kop zag er uit als een kruising tussen die van Tariq Aziz en een valse poedel. Kleine droge bosbesjes als ogen, een hoektand die uit z’n mond stak en zo’n dolle blik die agressieve dronkaards hebben. Hij had een pens waarvan je ervan bent overtuigd, dat hij voor het ontbijt een baby zeehond heeft ingeslikt.
Mahmoud was een soort van taxichauffeur. Gewoon een dude met een auto die geen fuck te doen heeft en bleekscheten oplicht. In dit geval was ik die bleekscheet.
Hij zou me een lift geven van Nazareth naar Ramallah. Ik had de bus willen nemen, maar het was Rosh Hashanah , het Joodse nieuwjaar, en het openbaar vervoer lag voor de komende dagen stil. Eveneens waren de meeste controleposten tussen Israël en de Palestijnse gebieden gesloten.
Mahmoud bleek de enige optie die ochtend en z’n kwelling begon al snel bij het onderhandelen van een redelijke prijs. Bij het eerste contact jammerde hij bijna huilend en smekend alsof ik z’n kinderen onder een bus ging smijten. Toen ik aardig wat lichter in de portemonnee was, maakte hij met enig chagrijn zo’n gebaar van “stap nou maar in”.
En toen werd Mahmoud z’n kwelling opgevoerd aangezien hij een praatjesmaker was. Een kwelling van maar liefst anderhalf uur waaruit bleek dat zijn internationale woordenschat vrij miniem was.
Zijn enige haast complete Engelse zin was constant hetzelfde antwoord op de vragen die ik voor hem had.
“I no good. I no good.”, antwoorde Mahmoud keer op keer, tot mijn grote plezier.
Nee, Mahmoud. Dat klopt. Je bent kut.
Tijdens die eeuwig lijkende marteling kwam ik er al gauw achter dat Mahmoud diabeet was en dat hij stipt om vijf uur thuis moet zijn om te huilen om z’n dode vader en moeder. Ze waren niet omgekomen in de intifadas, maar gewoon van ouderdom.
Na een klein uurtje rijden, kwamen we aan bij Tul Karem controlepost. Een van de weinige controleposten die open was tussen Israël en de Palestijnse gebieden op die dag.
Bij de controlepost stond een imponerende hoge muur die het landschap zo ver je kon zien, doormidden zaagde. Afgezien van de muur, was er in het dorre landschap een gezellige collectie aan barricades, prikkeldraad, dreigende borden in verschillende talen en een reeks aan wachttorens met daarop Israëlische vlaggen geprikt.
Toen we bij de heuse ausweis kontrole van de IDF (Israëlische leger) zelf stopten, begon ik hem even te knijpen. De IDF staat erom bekend dat het een stelletje moeilijke en chagrijnige lui zijn, die er niet al te vies van zijn om iemand per ongeluk dood te schieten of met een rubber handschoentje in een anus te poeren. Buitenlanders laten ze er dan ook liever niet zonder moeite in.
Al die stress bleek al gauw overbodig.
Drie enthousiaste Israëlische broekies van nauwelijks twintig in hun militaire tenue, machinegeweer en al liepen breed grijnzend naar de auto en vroegen om identiteitsbewijzen. Vol enthousiasme hadden ze vriendelijke vragen over waar ik vandaan kwam wat m’n favoriete kebabtent was of m’n zus lekker was usw.
Bij aankondiging dat ik uit Holland kwam*, waren ze al helemaal enthousiast.
“Holland! Cool!”, zongen de drie jochies in koor.
Voordat we daadwerkelijk Palestina inreden maakte Mahmoud nog even een vriendelijk Hebreeuws babbeltje met de jochies van de IDF. Mahmoud was gewoon een Palestijnse oom Tom.
Het verschil tussen Israël en Palestina werd al gauw duidelijk. Steden in Israël hadden meer weg van een knusse groeikern in de Randstad en de eerste stad aan de grens overkant in Palestina, Tul Karem, had meer weg van hoe ik me kan indenken dat Bagdad of downtown Mogadishu eruit zien. Stoffige straten. Veel afval. Geen stoep te bekennen. En half afgemaakte gebouwen zo charmant als de bakkes van Stephen Hawking.
De weg via Nablus richting Ramallah sneed dwars door het dorre en droge landschap. En in typisch Midden-Oosterse stijl was het onduidelijk aan welke kant van de weg men nou daadwerkelijk reed. Veel ezelkarretjes en trucks met allerlei troep hoog opgestapeld, zigzagden willekeurig in alle richtingen om elkaar heen.
Mahmoud de kwelling, de zeikerd, de oom Tom, de Mongool was nog steeds bezig met praatjes te maken, ondertussen alleen tegen zichzelf. Ik had die hele Sisyfusarbeid opgegeven.
Af en toe scheurden we langs een lege Israëlische controlepost. Verder was er weinig te merken van Israëlische aanwezigheid, totdat er in het dorre en droge landschap de Joodse nederzettingen in beeld kwamen. Tussen alle stof, troep en chaos van het Midden-Oosten Stonden ze als gepolijste nieuwbouwwijken. Nette rijtjeshuizen en pas geasfalteerde straten met kleine Joodse kindertjes, keppeltjes lokken en al, die tikkertje speelden in de brandende zon. Om diezelfde nieuwbouwwijken waren er dan meerdere muren en verschillende linies aan prikkeldraad , wat het dan toch weer, helaas, een ongemakkelijk aura gaf van een leuk strafkamp.
Aan de rand van Ramallah werd ik door Mahmoud afgezet. Ik vroeg hem nog even of hij een aanrader had voor shawarma in Ramallah.
“Sh-a-w-a-r-m-a. G-o-o-d?” En wat handbewegingen.
Bij het horen van shawarma maakte Mahmoud en z’n lompe bakkes een vies gezicht als een kind die spruitjes krijgt aangeboden.
Ik hoop dat ie een ravijn inrijdt.
Rammalah had de sfeer van het Midden-Oosten flink te pakken. Nog steeds chaos, mensen die de stoep en stoplichten lieten voor wat ze waren en zo’n hoop commercie dat je de indruk kreeg dat ze het zo slecht niet eens hadden. Met de redelijk liberale inslag had het dan ook niet echt veel vaste grond om posterboy te zijn voor wereldwijde jihad. De gemiddelde strijder van Allah zou z’n broekie volspuiten als ie de hoeveelheid vrouwen zag gaan en staan waar ze wilden.
En tussen al die chaos, commercie, en willekeurige verkeersregels in waren er kebabzaken zat. Als Israël en Palestina, behalve de droge grond van hun land, iets deelden dan was het wel de algemene voorliefde voor hummus en kebab.
De kebabzaken in Ramallah waren dan ook stuk voor stuk gewoon bomvol.
De meeste zaken hadden meerdere kebabrollen in de aanbieding, vaak twee of meer in meerdere kadaversmaken en stuk voor stuk even rond en fors in omvang als een succesvolle operazangeres. En hoe druk die tenten ook waren, er was altijd meer dan genoeg kebab in aanbod. Wie wil nou een erkend land als je meer dan genoeg kebab in aanbod hebt tot het volgende millennium?
Ik koos uiteindelijk voor Alomdah aan de Al-Manara rotonde. De rotonde is een soort van miniatuur replica van Trafalgar Square, waar het verkeer van Ramallah willekeurig omheen scheurt. Alomdah had twee verschillende kebabrollen waarvan al degelijk was genoten. Een spit stond er leeg tussen in. De spitten waren netjes in het Arabisch en Engels aangegeven wat voor kadavers ze in aanbod hadden. Chicken. Turkey. Lamb. Je zou denken dat ze niet zoveel bleke dudes zoals ikzelf bij Alomdah ontvangen maar de jonge kebabchef, vroeg meteen zonder de knipperen in ‘t Engels wat ik precies wou hebben. Lamb. Bread. Everything.
De zaak was erg krap, met niet al te veel decoratie of afleiding.
De kebab zelf was nog een raadsel. Het brood was een soort pistolet en zag er niet echt goed doorgebakken uit. De groente (wortel, sla, tomaat etc.) was machtiger in z’n aanwezigheid dan het vlees. De groente was de enige smaakmaker die tussen het brood uitstak. De hoeveelheid vlees was dus nogal teleurstellend, zeker gezien hoe gigantisch de kebabrollen waren.
Uiteindelijk bij het verorberen van het broodje kebab werd al gauw duidelijk dat, ondanks de kleine hoeveelheid, het vlees zelf zeker smakelijk was. De sauzen waren goed en gaven wat extra smaak en laxeerden het droge broodje zeer goed. Voornamelijk omdat het brood een beetje een slappe hap was.
Het vlees was dus erg goed, maar niet genoeg. En dat is waar het hem om draait.
De groente was toereikend en smakelijk en de sauzen ook. Dit waren de elementen van het broodje kebab, die de kwaliteit nog enigszins in stand hielden. De slechte eigenschappen van het brood en de hoeveelheid vlees zijn dan ook de twee grote minpunten, die het broodje kebab delegeren tot gewoon een standaard broodje kebab.
Maar goed aangezien Alomdah in de de facto hoofdstad van Palestina ligt, een onerkende staat die zich al decennia in onrechtvaardigheid, onderdrukking en strijd bevindt, zal ik hem niet helemaal afkraken. Het is allemaal relatief. En wat kun je tegenwoordig nog voor 8 Sjekel (1.7 Euro) kopen? Een broodje standaard kebab bij Alomdah in Ramallah.
Als ik dit aangesmeerd had gekregen in Berlijn, de Randstad of ieder andere stad in een gebied met bestaansrecht en al; dan hadden ze een 2 gekregen.
Daarentegen met een riante portie vlees als bordje kebab of kapsalon had ie het erg goed gedaan.
*de Amerikaan is gewoon in Amsterdam de wereld ingekakt.
https://www.google.nl/maps/place/Al-manara+Insurance+plc./@31.9670147,35.8887067,17z/data=!3m1!4b1!4m2!3m1!1s0x151ca04345441257:0xa1ecd12854a1f716?hl=nl
2 reacties tot nu toe ↓
1 Panda Du Prins // mei 1, 2014 at 16:30
Grappig om te zien dat “Alomdah” naast een fake Starbucks zit.
2 Toy // mei 10, 2014 at 13:28
geweldig eerste stuk, maar tussen sisyfusarbeid….ravijn was je m’n ass effe kwijt, maar voor de rest, uitermate puik stukje.
Reageer